Jurisprudentie
BD8621
Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5770 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5770 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering ziekengeld. Lichamelijke en psychische klachten. Voldoende en zorgvuldig onderzoek naar psychische klachten. Geen onderschatting van lichamelijke beperkingen.
Uitspraak
06/5770 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 25 september 2006, 05/1152 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P.H. Sanders, advocaat te Doetinchem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sanders en door S. Sevük-Omur als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diekema.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) werkzaam bij [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] in de functie van productiemedewerker voor 36 uur per week, toen hij op 16 juni 2003 uitviel vanwege diverse lichamelijke klachten en psychische klachten. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek in 2004 heeft het Uwv bij besluit van 7 juni 2004 geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat appellant niet gedurende een periode van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Appellant is voor het bereiken van de einde wachttijd geschikt geacht voor zijn eigen werk, zijnde productiemedewerker in WSW-verband bij [naam bedrijf] voor 36 uur per week.
1.2. Op 11 februari 2005 heeft appellant zich wederom ziek gemeld met psychische klachten en lichamelijke klachten. Naar aanleiding hiervan is appellant gezien door verzekeringsarts M.E. Bijleveld, die op het spreekuur van 17 maart 2005 vaststelde dat de beperkingen niet zijn toegenomen ten opzichte van de WAO-beoordeling in mei 2004 en derhalve geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Ziektewet (ZW).
1.3. Bij besluit van 17 maart 2005 heeft het Uwv geweigerd aan appellant ziekengeld te verstrekken met ingang van 11 februari 2005, omdat hij met ingang van die datum niet arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.4. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts R. Rombout onderschrijft in zijn rapport van 28 juni 2005, na dossierstudie en het bijwonen van de hoorzitting, de conclusie van de verzekeringsarts Bijleveld. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 6 juli 2005 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft appellant laten onderzoeken door psychiater dr. C.C. Kan en onder overneming van de in diens rapport van 12 juni 2006 vermelde conclusie het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn opvatting staande gehouden dat het werk dat hij bij [naam bedrijf] verrichtte in zijn visie te zwaar was met een te hoog werktempo, gelet op het scala van klachten zijnerzijds. Hij was nauwelijks in staat om het werk te verrichten. De uitval was groot en gaandeweg de jaren heeft hij extreme spanningsklachten ontwikkeld, die zijn lichamelijke klachten verergeren. Appellant is van mening dat het rapport van de deskundige psychiater Kan zijn klachtenpatroon niet juist weergeeft. Hij heeft niet goed kunnen verwoorden wat hij nu exact aan klachten heeft en heeft evenmin de intensiteit van de pijnen goed kunnen verwoorden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen, tenzij sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen is van dit uitgangspunt af te wijken. De Raad is van oordeel dat het door psychiater Kan verrichte onderzoek - in samenwerking met drs. G.K.H. The, psychiater i.o. - voldoende en zorgvuldig is geweest. De Raad merkt allereerst op dat het onderzoek (van 3 uur) heeft plaatsgevonden met een onafhankelijke beëdigde tolk. De deskundige is na eigen onderzoek, kennisname van het procesdossier, waaronder de medische informatie van behandelend psychiater C. Kok en psychiater W. Bohlmeijer, en telefonisch overleg met voormalig huisarts Leloup, huisarts Postma en psychiater Bohlmeijer, tot de conclusie gekomen dat op de datum in geding, te weten 11 februari 2005, geen sprake was van een psychiatrische stoornis in engere zin die beperkingen voor appellant tot gevolg zou kunnen hebben. De deskundige ziet medisch psychiatrisch geen gronden waarom appellant geen licht, voornamelijk zittend werk in WSW-verband zou kunnen verrichten. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de door de deskundige getrokken conclusie voor onjuist te achten.
Ten aanzien van de opmerking van de deskundige dat het reëler is om in eerste instantie uit te gaan van de eindsituatie, waarin appellant halve dagen werkte in WSW-verband, onderschrijft de Raad het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Rombout, zoals vermeld in zijn rapport van 24 november 2006.
4.2. Met betrekking tot de lichamelijke beperkingen overweegt de Raad dat hij in de gedingstukken, waaronder de medische informatie van de behandelend neuroloog dr. R.A. van der Kruijk, geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden dat het Uwv deze heeft onderschat. Uit de informatie van de neuroloog van 9 november 2005 blijkt dat de klachten van appellant dan wel de bevindingen bij onderzoek op 26 oktober 2005 nagenoeg ongewijzigd zijn ten opzichte van de voorgaande onderzoeken in juni 2001 en maart 2004.
4.3. Uit het overwogene in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) J. Verrips.
TM